Kardinale deugden: verschil tussen versies

Uit Pareltaal
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
(Nulde versie.)
 
 
Regel 1: Regel 1:
[[Bestand:Kardinale-deugden.png|600px]]
In de laatste fase van een {{p|socratische dialoog}} probeert een groep enkele typisch socratische vragen te beantwoorden:
In de laatste fase van een {{p|socratische dialoog}} probeert een groep enkele typisch socratische vragen te beantwoorden:
*wat is de essentie van een kwestie? en
*wat is de essentie van een kwestie? en

Huidige versie van 19 aug 2013 om 08:23

Kardinale-deugden.png

In de laatste fase van een socratische dialoog probeert een groep enkele typisch socratische vragen te beantwoorden:

  • wat is de essentie van een kwestie? en
  • welk meesterschap of welke excellentie is er nodig om recht te doen aan die essentie?

Deze vragen zijn de grondslag van de klassieke deugdenleer, dat is de opvatting dat meesterschap of excellentie altijd draait om de vier zogenaamde ‘kardinale deugden’ (‘cardo’ betekent scharnier): maat, moed, bezonnenheid en rechtvaardigheid, die het fundament vormen van de principes. De principes ontgin je door scholing en vrije ruimte.

Door ons af te vragen wat deze in een concreet geval inhouden kunnen we de essentie van een kwestie in het oog krijgen en benoemen wat meesterschap in een situatie inhoudt. Meestal operationaliseren wij de kardinale deugden met behulp van de volgende vragen:

  1. Essentie—Wat gaat u aan het hart? Wat moeten we hier ter harte nemen?
  2. Moed—Welke moed is er nodig om daaraan recht te doen?
  3. Maat—Wat moet er voor worden opgegeven?
  4. Bezonnenheid—Wat hebt u onder ogen te zien?
  5. Rechtvaardigheid— Wat is dus nodig voor het geheel, c.q. in (uw deel van) de organisatie?

Dit zijn eenvoudige, makkelijk te stellen vragen waarop echter het antwoord vaak helemaal niet zo eenvoudig is of makkelijk te geven. Het is van belang in het gesprek de achtergrond van deze vragen, de deugdenleer, bewust te blijven.

De deugdenleer is gebaseerd op de drie centra van motivatie:

  1. buik—begeerte;
  2. hart—vurigheid; en
  • hoofd—denken.
  • Maat (temperantia) is de beteugeling van begeerte. Zij is het vermogen jezelf te beheersen, je noch te laten meeslepen door je eigen behoeften of neigingen, noch die behoeften te ontkennen of al te zeer te onderdrukken. Meestal betekent maathouden dat je iets hebt op te geven, dat je je iets moet ontzeggen.
  • Moed (fortitudo) is de juiste vorm van bezieling en verontwaardiging. Hij is het vermogen je angst te verdragen, je kleine zelf te overwinnen en ondanks je bangheid te doen wat je behoort te doen. Moed is de vrijheid die ontstaat als je het vurige in je noch tot overmoed laat uitgroeien, noch tot lafheid laat inkrimpen. Het is de waardigheid van de geestkracht, de standvastigheid tegenover mogelijk onheil, de weigering toe te geven aan je benauwdheid.
  • Verstandigheid of bezonnenheid (prudentia) is het juiste gebruik van de meest menselijke eigenschap, de rede. Zij is een combinatie van realisme en verbeeldingskracht. Zij houdt in dat je voorzichtig bent, een scherp oog hebt voor het essentiële in een situatie, en dat je je niet laat meeslepen door illusies noch blijft steken in een al te beperkt beeld van de werkelijkheid.
  • Rechtvaardigheid (justitia) is de hoogste van de vier kardinale deugden. Zij is de kunst van het geheel, de kunst ervoor te zorgen dat ieder zijn aandeel, plaats en taak heeft in een gemeenschap, zodat deze haar optimale vorm krijgt. Zij is het richtpunt van alle andere excellenties omdat zij de basis is van alle sociale cohesie. Rechtvaardigheid is de deugd van de juiste orde, van burgerschap, van de gemeenschappelijke vrijheid. Zij is de leiderschapsdeugd bij uitstek.