Vrije ruimte/Werkmateriaal, praktijkwijzers

Uit Pareltaal
Versie door Martien (overleg | bijdragen) op 15 aug 2013 om 20:17 (Nulde versie.)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Inleiding

Richtlijnen voor het tot stand brengen van een dialoog [180]

Deze richtlijnen reiken we uit en lezen we door aan het begin van bijeenkomsten waarin we een dialoog gaan voeren met een groep. We volgen in het gesprek weliswaar een stappenplan (zie verderop), maar de kern van de dialoog wordt toch gevormd door de gesprekshouding van de deelnemers.

  1. Neem de tijd. Een dialoog is een vorm van lanazaam denken, gericht op diepgang.
  2. Luister. Stel vragen. Verplaats u in een ander. Bekijk de wereld door diens ogen.
  3. Er hoeft geen beslissing uit te komen. Begrip kweken en zicht krijgen op elkaars denkbeelden is voldoende resultaat.
  4. Denk niet tegen de anderen ('ja, maar'). Denk met de anderen, denk samen, denk als één hoofd ('ja, en').
  5. Fixeer u niet op oplossingen. Onderzoek de onderliggende redenen, waarden of visies van een probleem of een oplossing.
  6. Maak ruimte voor nieuw denken. Ga voorbij uw oude denken. Een aoede dialoog verbindt mensen, maakt ruimte en kweekt begrip.

Gespreksregels socratisch gesprek [181]

De onderstaande gespreksregels zijn grotendeels geformuleerd door een van de grondleggers van het hedendaagse socratische gesprek, Gustav Heckmann.

  1. In het gesprek wordt nagedacht over een fundamentele vraag op basis van wat de deelnemers ervaren hebben, niet van wat ze gelezen of gehoord hebben (geen beroep op autoriteit of op anderen).
  2. Dit nadenken is een 'werkelijk zichzelf onderzoeken'. Dat wil zeggen, wanneer een deelnemer twijfels heeft over het onderwerp dat ter discussie staat, dan moet hij die uitspreken. Maar heeft hij na zo'n zelfonderzoek geen twijfels meer, dan moet hij ook geen twijfel voorwenden (geen hypothetische gesprekken).
  3. De deelnemers moeten moeite doen zich begrijpelijk uit te drukken, maar tegelijk zo beknopt zijn dat een gesprek mogelijk wordt. Dat wil zeggen, zij moeten 'het lange betoog' maar voor een andere keer bewaren (geen monologen).
  4. Iedere deelnemer moet zich niet alleen op zijn eigen gedachten concentreren, maar zich inspannen ook die van de ander te begrijpen. Om te bereiken dat nauwkeurig wederzijds begrijpen totstandkomt, kan de gespreksleider op ieder moment een deelnemer vragen in eigen woorden te herhalen wat een andere deelnemer naar voren heeft gebracht (controle van communicatie).
  5. Gedachten over fundamentele vragen worden vaak in algemene of abstracte uitspraken uitgedrukt. Of iemand daarbij iets duidelijks denkt, dat wil zeggen of zijn uitspraak meer is dan woorden, blijkt pas wanneer hij in staat is het algemene of abstracte toe te lichten aan concrete, voor de deelnemers ervaarbare voorbeelden. In het gesprek wordt elke algemene of abstracte uitspraak aan deze test onderworpen (concreetheid).
  6. Het onderzoek van een fundamentele vraag is niet afgesloten zolang ten aanzien van die vraag onder de gespreksdeelnemers nog elkaar tegensprekende opvattingen worden aangehangen (streven naar consensus).
  7. Om overzicht te houden over het gesprek moeten de beschikbare hulpmiddelen ten volle benut worden. Dat zijn vooral het systematisch vastleggen van uitspraken en het onderscheid russen zaakgesprek, strategiegesprek, metagesprek (methodische aanpak).

Aanwijzingen voor een onproductieve dynamiek [182]

Gespreksregels kunnen geïntroduceerd worden door erop te wijzen hoe het eigenlijk zou moeten, maar ook door te benoemen waar het in een gesprek mis kan lopen. Dat kan bijvoorbeeld op de volgende manieren.

  1. Beschouw de kwestie die besproken wordt als iets waar u zelf niets mee te maken hebt.
  2. Presenteer oplossingen als een uitgemaakte zaak; onderzoek niets; maak achterliggende redeneringen niet expliciet.
  3. Beschouw uzelf als efficiënt, anderen als inefficiënt.
  4. Zie afvan een gezamenlijke probleemvaststelling.
  5. Luister naar anderen als 'dat gepraat van hen'.
  6. Hoor wat een ander zegt als een aanval en als 'hetzelfde oude verhaal'; trek uzelf terug of word boos.
  7. Ga ervan uit dat het heden net zo is als het verleden altijd was.
  8. Zoek niet uit wat iemands intentie) s, maar presenteer een weerlegging als een uitgemaakte zaak.

Stappen in een socratisch gesprek [183]

In hoofdsmk 2 beschrijven we de belangrijkste stappen in een socratisch gesprek. Hier zellen we ze nog eens kon op een rijtje. We hebben de stappen zodanig geformuleerd dat ze zijn toe te passen in langere en korte varianten, in een groep maar ook in een één op één gesprek.

  1. Formuleer het te onderzoeken thema in mogelijke uitgangsvragen. Selecteer er één.
  2. Zoek naar voorbeelden uit eigen ervaring waarin de uitgangsvraag speelt. Elk voorbeeld wordt kort toegelicht.
  3. Selecteer een voorbeeld. Wat is het meest interessante? Wat is het meest vruchtbare voorbeeld om de uitgangsvraag te onderzoeken? Dit voorbeeld is de grondslag voor analyse en argumentatie gedurende het gehele gesprek.
  4. Laat de voorbeeldgever het voorbeeld zo gedetailleerd vertellen dat ieder zich kan verplaatsen in diens positie. Vraag naar de feiten (omstandigheden, handelingen, wie, wat, waar, wanneer, hoe) en naar de beleving van deze feiten (gedachten, gevoelens).
  5. Spits het voorbeeld toe op een cruciaal moment: een handeling, ervaring of oordeel van de voorbeeldgever. De beschrijving daarvan is de kernbewering.
  6. Vraag naar de motieven voor de handeling, de gronden van de ervaring of de redenen voor de kernbewering. 'Hoe kwam je daarbij? Waarom vond je dat' Wat maakte dat je ... ' Is dat wat in de casus ten grondslag lag aan je gedrag?' Koppel de antwoorden op deze vragen terug naar de uitgangsvraag. Wat betekenen zij voor deze vraag' Concretiseer en preciseer de begrippen uit de uitgangsvraag aan de hand van de kernbeweringen en deze rechtvaardigingen.
  7. Toets de rechtvaardigingen via de verplaatsing door de anderen. Zouden zij in dat voorbeeld, op dat moment, hetzelfde hebben gedaan, gedacht, gevoeld of niet' En waarom' Is dat een goede reden' Op grond waarvan geldt die redenering' Elke algemene uitspraak moet geconcretiseerd kunnen worden aan de hand van het gekozen voorbeeld.
  8. Formuleer de essentie: Waar draait het hier om voor jou? Op welke waarden of principes is je opvatting gebaseerd?
  9. Zoek consensus over rechtvaardigingen en kembeweringen. 'Kan iedereen met deze uitspralcen instemmen' Is dit het antwoord op de uitgangsvraag?’
  10. Kijk terug op het gesprek. Wat beviel je? Wat vond je lastig?

Tien tips voor de socratisch gespreksleider [184]

  1. [185] Zorg ervoor dat er een gesprek ontstaat, een gezamenlijk onderzoek. Voorkom dat de deelnemers louter standpunten, meningen of oordelen formuleren. Laat ze in plaats daarvan elkaar helpen dieper na te denken door oordelen op te schorten en vragen te stellen ('welke vraag heb je, en aan wie?'). Voorkom discussie of debat: het gaat er niet om te winnen of het gelijk aan je kant te krijgen, maar een rijkdom aan beelden en redeneringen te scheppen. Blijf ook niet steken in adviezen aan de voorbeeldgever. Het gaat er niet om diens probleem op te lossen, maar aan de hand van diens casus een gezamenlijk onderzoek tot stand te brengen van onze onderliggende visies en drijfveren.
  2. Vaak hebben mensen de neiging eerst een definitie te zoeken van de gebruikte termen, alvorens aan het onderzoek te beginnen. Maar definities staan aan het eind van het onderzoek, niet aan het begin. Het is veel effectiever aan het begin termen te concretiseren plaats van te definiëren.
  3. Hou de rode draad vast, door samen te vatten, te herhalen en te structureren. Maak gebruik van de flip-over of een schrijfblok om de lijn vast te houden.
  4. Zorg dat aan het eind iedere deelnemer een beredeneerd antwoord kan geven op de uitgangsvraag aan de hand van de geanalyseerde casus. Laat ieder dat antwoord ook metterdaad formuleren. Zijn dit woorden die betekenis hebben, die iets essentieels aangeven? Zijn het woorden die iets ingang kunnen zetten, waar je je iets aan gelegen laat liggen, waar je je aan engageert? Of roepen ze alleen spot en onverschilligheid op?

Stappen in een dialoog [186]

Een dialoog is een korte variant van een socratisch gesprek (circa één uur). Tijdens een dialoog volgen we een vast patroon. Het gesprek begint met het opvragen en selecteren van lastige praktijkgevallen. Eén geval wordt er gekozen en besproken volgens het onderstaande schema. De werkwijze is zeer geschikt voor intervisie of collegiaal advies. Wel dient men voor ogen te houden dat het bij een dialoog niet gaat om het oplossen van problemen, maar om het expliciteren, uitwisselen en aanscherpen van visies.

De vier stappen in een dialoog

Centraal staat een praktijkgeval, waar de verteller zelf bij is betrokken en dat hij of zij als een probleemsituatie heeft ervaren.

  1. Vertel kort wat u ervaren hebt.
    • Wat er feitelijk gebeurd is (feiten).
    • Wat u zelf gedaan hebt (handeling).
    • Wat de situatie voor u persoonlijk betekent (gevoel, beleving).
    • Welke vraag hier onderzocht moet worden (vraag).
  2. De anderen stellen verhelderingsvragen.
  3. De anderen verplaatsen zich in de schoenen van de voorbeeldgever.
    • Wat zou de situatie voor u betekenen (gevoel, beleving)?
    • Wat zou u doen als u in die situatie was (handeling)'
    • Hoe zou u de gestelde vraag (Id) beantwoorden (oordeel)'
    • Op grond van welke onderliggende redenen (visie).
  4. Aan het eind neemt ieder een paar minuten de tijd om voor zichzelf te formuleren wat de essentie is, de principes of waarden waar het hier om draait.
    • Wat gaat u aan het hart' Wat moeten we hier ter harte nemen (essentie)?
    • Welke moed is er nodig om daaraan rechtte doen' Wat moet er voor worden opgegeven (maat)' Wat heb je onder ogen te zien (bezonnenheid)?
    • Wat is dus nodig in (uw deel van) de organisatie (rechtvaardigheid)?